Wednesday 16 November 2022

Gilgamesh in Boekelo




We verzamelen bij de ingang van het voedselbos

Welkom in voedselbos Boekelosebleekgaard. Ga lekker zitten, maak het je gemakkelijk en luister. Ik ga jullie het verhaal van koning Gilgamesj vertellen. Ik vertel dit verhaal niet alleen op deze plek, we zullen tijdens de vertelling een reis maken door het voedselbos. Op verschillende plekken in voedselbos zal ik stukken van het verhaal vertellen. Tussendoor lopen we van de ene naar de andere plek. De magie van het verhaal blijft het beste bewaard als jullie stil zijn tijdens het lopen door het voedselbos. De vertelling duurt iets meer dan een uur. 

Het verhaal start bij de stenenhoop, we gaan naar de stenenhoop

Gilgamesj was koning van de stad Uruk. Uruk lag in Mesopotamië  aan de rivier de Eufraat. De ruïnes van Uruk zijn nog steeds te zien ten zuiden van het huidige Bagdad. Uruk was al 2000 jaar oud toen Gilgamesj leefde. Gilgamesj heeft echt bestaan en leefde 2400 voor Christus. Het verhaal van Gilgamesj is op vele manieren verteld en opgeschreven en het werd steeds langer en groter. De uiteindelijke versie is gevonden in  de beroemde bibliotheek van koning Assurbanipal in  Nineveh (het huidige Mosul in Noord Irak). Er zijn  daar 12 grote kleitabletten, dichtbeschreven met spijkerschrift gevonden in de 19e eeuw en in Engeland vertaald uit het 

Uruk was al een eeuwenoude stad toen Gilgamesh geboren werd. Hij leefde rond 2400 VC.  De oudste versies van het verhaal dateren uit de oud-babylonische tijd, 1800VC, maar de meest complete versie is aangetroffen in de legendarische bibliotheek van koning Assurbanipal, in Nineveh, het huidige Mosul. Er zijn daar 30 000 kleitabletten gevonden, die nu voornamelijk in het Brittish Museum liggen. Er is daar een mooie ruimte met kasten met duizenden en duizenden kleitabletten, dicht beschreven met spijkerschrift.

Het verhaal van Gilgamesj is bewaard gebleven op 12 grote kleitabletten, die in de 19e eeuw werden vertaald in het victoriaanse Engeland uit het Akkadisch. Het verhaal van Gilgamesj is vaak verteld in onze moderne tijd. Zelfs door Frank van Sesamstraat die er een kindervoorstelling van maakte. 

Ik probeer in mijn vertelling dicht bij de oorspronkelijke tekst te blijven.

Genoeg gepraat, laten ik beginnen met vertellen. Luister!

Het verhaal begint in Uruk. Laten we zeggen dat deze stenenhoop de ruïne is van Uruk.

Koning Gilgamesj had grote daden verricht:  hij had een nieuwe, enorm dikke muur gebouwd rond de stad. En hij had een gigantische nieuwe tempel gebouwd voor godin Ishtar, godin van de liefde en van de oorlog. Gilgamesh was sterk als een woeste stier. Hij was groter dan alle andere koningen. Hij had een grote schoonheid en hij ging voorop in de strijd, zijn vijanden werden angstig als ze hem zagen.

Gilgamesh was de zoon van koning Lugalbanda en de godin Ninsun, hij was eenderde mens en tweederde god. Niemand was zijn gelijke.

Maar Gilgamesj verveelde zich. Hij daagde jongen mannen uit en vocht met ze en won altijd. Steeds wilde hij wedstrijden doen en vechten. Maar wat het ergste was, hij maakte heel vaak gebruik van zijn koningsrecht om als eerst het bed te delen met jongen bruiden op hun huwelijksnacht. 

De bevolking van Uruk begon te klagen. Ze klaagde niet bij Gilgamesj maar bij de goden. De bevolking klaagde dat de koning jonge mannen en vrouwen lastig viel. 

De bevolking riepen grote godin Aruru aan, de schepper van de mensheid. Ze zeiden: "Creëer iemand voor hem, creëer een rivaal voor de koning! Creëer iemand die hem uitdaagt zodat hij de bevolking van Uruk met rust laat!

De godin Araru hoorde dit aan. Araru waste haar handen en naam een stukje klei tussen duim en wijsvinger. Ze wierp het in de wildernis. 

Kom mee, we gaan naar de wildernis! Naar de wilgenhut!

Araru had een reus gecreëerd. Zijn hele lichaam was bedekt met dik haar, hij had lange manen. Hij leefde met de gazelles en de wilde dieren, hij at van de vruchten van de bomen en de struiken en van wat er op de grond groeide. En hij dronk water met de wilde dieren bij een drinkplaats. 

Een jager zag hem daar, drie dagen achter elkaar bij de drinkplaats. De jager was diep onder de indruk. De jager vertelde thuis aan zijn vader wat hij gezien had. Hij vertelde ook dat de harige reus zijn vallen onklaar maakte. En dat hij zijn valkuilen dichtgooide. En dat hij de wilde dieren hielp te ontsnappen. En dat hij zijn werk saboteerde en dat hij daarom zonder jachtbuit was thuisgekomen. De vader van de jager beval zijn zoon om naar Uruk te gaan en dit aan koning Gilgamesj te melden.

De jager reisde naar Uruk en hij mocht op audiëntie bij de koning. Hij vertelde over de enorm grote harige man die leefde met de dieren en de dieren hielp en beschermde. Gilgamesj dacht lang na. Toen gaf hij het bevel om Shamat te laten komen. In de Engelse vertaling staat "Shamat de slet", maar ik denk dat er op het kleitablet staat: Shamat, de vrouw met een bijzonder groot talent voor de liefde. 

De jager en Shamat moesten naar de drinkplaats gaan en daar zou zij de harige man verleiden.

De jager en Shamat reisden naar de wildernis en ze verstopten zich bij de drinkplaats. Na enige tijd kwamen de wilde dieren drinken, met tussen hen in de harige man. Shamat kwam tevoorschijn en de dieren renden weg. Alleen de harige man bleef achter. Shamat liet haar kleed vallen en liep naakt op hem af en omhelsde hem. Hij omhelsde haar. Zij hadden elkaar lief gedurende 6 dagen en 7 nachten. 

Toen ze eindelijk verzadigd waren keek de harige man om zich heen. De gazelles renden weg. Hij wilde met ze mee rennen, maar het lukte niet meer. De dieren waren schuw geworden. Hij draaide zich om en ging aan de voeten van Shamat zitten. Shamat zei tot hem: Enkidu, je heet Enkidu. En je bent een mens geworden. Waarom zou je nog willen leven in de wildernis met de dieren. Kom, ga mee naar Uruk! Dan laat ik je de grote muren van de stad zien, en het paleis van Gilgamesj en de tempel van Ishtar. En ik stel je voor aan Gilgamesj die sterker is dan een wilde stier. 

Enkidu merkte dat hij kon spreken. Hij zei: "Shamat, neem me mee naar Uruk, waar ik Gilgamesj die sterker is dan een wilde stier zal uitdagen. Ik zal tegen hem zeggen dat een man die geboren is in de wildernis vele malen sterker is dan een koning"

Shamat zei tot hem: "Gilgamesj is een reus, net als jij en hij heeft een grote schoonheid en enorm sterke armen. Hij slaapt nooit. De zonnegod Shamash houdt van Gilgamesj. 

En voordat ik naar jou toe ging had Gilgamesj een droom die hij aan zijn moeder, de godin Ninsun vertelde. 

Gilgamesj vertelt zijn droom aan Ninsun:

"Ik, Gilgamesj droomde van een bliksemflits en er viel iets uit de hemel dat enorm groot was. Ik probeerde het op te tillen, maar dat lukte niet. Ik probeerde het om te rollen, maar het was te zwaar. De boeren buiten de stad kwamen er om heen staan, de jonge mannen kusten de voeten van het zware ding. Het was een man. Ik had hem lief als een vrouw, hij was mijn gelijke. Dat droomde ik."

Gilgamesj had nog een droom en die vertelde hij ook aan Ninsun. 

"Ik Gilgamesj zag dat er een koperen bijl uit de hemel viel in de straten van Uruk. Velen kwamen er om heen staan om de bijl te bewonderen. Ik droeg de bijl en legde hem aan jouw voeten, lieve moeder. Ik hield van de bijl als van een vrouw, ze was mijn gelijke. Dat droomde ik". 

Ninsun vertelde de dromen in haar tempel en zo hoorde Shamat ze. 

Shamat zei tegen Enkidu: "daag Gilgamesj alsjeblieft niet uit, straf hem niet, hij is jouw gelijke en zal houden van jou als van een vrouw. Kom mee, we gaan naar Uruk!"

We gaan terug naar Uruk! Naar de stenenhoop.

Shamat en Enkidu reisden naar Uruk. Onderweg overnachtten ze bij herders. Enkidu kreeg voedsel op een bord en bier in beker. Hij begreep het niet. Maar na wat uitleg at en dronk hij. En hij kreeg kleren die hij aantrok. 

Enkidu en Shamat gingen Uruk binnen door de poort. De mensen in de straat keken verbaasd naar de harige reus. Ze bleven staan. Enkidu en Shamat kwamen Gilgamesj tegen die net op weg was naar een jonge bruid.  Enkidu ging voor de deur van het huis van de bruid staan en versperde Gilgamesj de weg. 

Enkidu zei: "beste vriend, hier ga jij niet naar binnen!". Gilgamesj zei: "Ik ben jouw beste vriend niet en ik doe waar ik zin in heb. Ga aan de kant!" Gilgamesj greep Enkidu vast en probeerde hem weg te duwen. Enkidu greep Gilgamesj vast en wierp hem op de grond. Worstelend rolden ze door de straten van Uruk. Ze botsten tegen muren en deuren. Daarbij richtten ze grote schade aan, er ging van alles kapot.  Ze vochten de hele dag en de hele nacht totdat ze kompleet uitgeput waren. Ze keken elkaar aan. Ze gaven elkaar de hand, omhelsden elkaar en huilden samen.  

Gilgamesj en Enkidu gingen plezier maken. Ze gingen drinken, heel veel bier drinken. En ze gingen samen jagen in de wildernis. En als ze er zin in hadden gingen ze urenlang met elkaar vechten. 

De bevolking van Uruk was blij met de nieuwe vriendschap, niemand werd meer lastig gevallen. Jonge mannen werden niet meer in elkaar geslagen door Gilgamesj en bruiden hoefden niet meer bang te zijn voor de koning.

Maar na verloop van tijd begon Gilgamesh zich toch weer wat te vervelen. Hij wilde avonturen gaan beleven. 

Gilgamesh zei tegen zijn vriend: "Hé Enkidu, zullen we naar het cederwoud gaan en gaan vechten met Humbaba?"

Enkidu zei:"Humbaba is de heer van het woud, en hij was mijn meester toen ik in de wildernis leefde, dit is niet zo'n goed idee"

Maar Gilgamesj zei: "Kom op Enkidu, doe niet zo flauw, je bent een beetje laf, we zouden echt een keert met Humbaba moeten vechten"

Enkidu liet zich ompraten. Ze gingen de reis voorbereiden en lieten fantastische bijlen maken van brons. Enkidu was toch niet blij met het plan en hij ging tijdens het nieuwsjaarsfestival naar de raad van ouderen in de stad. Hij smeekte hen om Gilgamesj te overtuigen om niet naar het cederwoud te gaan. 

De raadsheren van Uruk gingen naar Gilgamesj en spraken aldus tot hem: "Je bent nog jong, Gilgamesj en onbezonnen. Je hebt geen idee van de gevaren. De schreeuw van Humbaba is een wapen van vóór de zondvloed. Zijn  woorden zijn vuur en zijn adem is de dood. Zijn stem is op 60 mijlen afstand te horen. Zelfs de Igigi, de ondergoden, kunnen niet tegen hem op. Gilgamesj, wij hebben jou nodig als koning in Uruk". Gilgamesj luisterde naar de toespraak van de raadsheren en zond ze weg.

Vervolgens riep hij Enkidu bij zich: "Kom Enkidu, we gaan mijn  moeder Ninsun bezoeken in haar paleis"

Gilgamesj vertelde zijn moeder van het plan om naar het cederwoud te gaan en Humbaba te verslaan. Ninsun keek somber. 

Ninsun ging naar de tempel van Shamash waar ze een offer bracht en haar armen ophief. Ze sprak tot Shamash: "Zonnegod, waarom heb je mijn zoon een rusteloze geest geschonken? Jíj bent degene die hem naar het cederwoud stuurt om Humbaba te verslaan, omdat je een hekel hebt aan de duisternis in het cederwoud. Maar Humbaba is gevaarlijk en kan niet overwonnen worden met gewone wapens. Maar als jij toch je zonnige zegen geeft over deze onzalige expeditie stuur dan je nicht Aya, heerseres over de 13 winden, om Gilgamesj te helpen."

Vervolgens riep ze Enkidu bij zich.  Omdat Enkidu geen vader of moeder had was hij een wees. In Uruk konden wezen worden opgenomen in een familie door middel van een ceremonie. Ninsun voerde deze ceremonie uit en maakte Enkidu officieel tot haar zoon. En Gilgamesj accepteerde Enkidu als zijn gelijke, als zijn broer.

Gilgamesj was niet van zijn plan af te brengen, ze gingen verder met de voorbereidingen en op een dag vertrokken ze naar het cederwoud, helemaal naar het land dat nu Libanon heet.

Op weg naar het cederwoud! Naar het bos aan de andere kant van de beek!

Onderweg naar het cederwoud werd Gilgamesj geplaagd door vreselijke dromen. Maar Enkidu stelde zijn kameraad gerust en zei dat het goede voortekenen waren en dat ze Humbaba zouden verslaan. Ze offerden meel aan Shamash.

Na vele dagen reizen stonden ze voor de poort van het cederwoud. Ze zagen aapjes klauteren door de bomen en ze hadden het gevoeld dat ze werden uitgelachen. Geïrriteerd liepen ze door. De bospaden waren uitstekend, de weg was goed begaanbaar. Ze zagen vóór zich een berg oprijzen met oude cederbomen. Onder de bomen was een aangename schaduw. 

Dan opeens hoorden ze de stem van Humbaba: "Die knotsgekke Gilgamesj en zijn harige vriendje zouden zichzelf moet afvragen: waarom zijn wij hier gekomen om Humbaba te ontmoeten? Vriend Enkidu, je bent kleiner dan een braadworstje.  Mijn maag wordt niet tevreden als ik jou opeet, dus waarom zou ik moeite doen om je te doden. Ik zal alleen je nek doorbijten en je overlaten aan de aaseters van het bos. 

Gilgamesj werd toch een beetje bang en zei tot zijn vriend: "Humbaba heeft een ongezellig humeur en zijn adem stinkt. Zullen we toch maar weggaan?"

Enkidu zei: "kom op Gilgamesj, waarom praat je nu als een lafaard en probeer je je te verstoppen. Humbaba heeft ons uitgedaagd, hij zal zijn wapen van vóór de zondvloed tegen ons gebruiken, maar ren niet weg!"

Enkidu en Gilgamesj trokken hun bijlen. 

Gilgamesj riep tot Shamash: "Heer van de zon, herinner wat je beloofde in Uruk"

De witte wolken werden zwart, de hemel werd een kolkende zwarte draaikolk. Aya voerde stormen op, dertien stormen liet ze los op Humbaba. Humbaba kwam niet vooruit en niet achteruit. Gilgamesj en Enkidu konden nu makkelijk op hem inhakken. En dat deden ze!

Humbaba smeekte om genade en beloofde Gilgamesj zoveel cederbomen als hij maar wilde, elk jaar weer. Maar Enkidu zei: "luister niet naar zijn woorden"

Humbaba zei: "Jullie hebben de geheimen van het wilde woud ontdekt, ik had jullie meteen moeten doden bij de ingang en laten opeten door de aaseters. Enkidu, herinner je dat jij ooit in de wildernis leefde, het is in jouw macht om Gilgamesj tot bedaren te brengen en mijn  leven te sparen"

Maar Enkidu zei: "Maak hem af, sla hem dood, voordat de oppergod Enlil ons ziet" En ze hakten de kop van Humbaba af.

Daarna hakten ze het cederwoud om. Ze brachten de bomen naar de rivier en maakten er vlotten van die over de rivier naar Uruk konden drijven.  Op het eerste vlot bonden ze het hoofd van Humbaba vast. Daarna deed Gilgamesj zijn kleren uit en ging zich wassen in de rivier.

Naar de beek, de rivier waar Gilgamesj zich wast.

De Godin Isjtar keek neer op de aarde en zag de naakte Gilgamesj en werd op slag verliefd op zijn schoonheid. Ze daalde af  uit de hemel, ze ging naar hem toe en sprak hem aan:

"Oh schone Gilgamesj, kom bij me en wees mijn geliefde. Maak mij gelukkig met jouw fruit. Ik beloof je grenzeloze vruchtbaarheid en vele dienaren en eindeloos veel landerijen. En... ik beloof je de heerlijkheid van mijn liefde" 

Maar Gilgamesj was wantrouwend en zei: "Wat kan ik, Gilgamesj, jouw geven, Isjtar. Een tochtende deur. Een lekkende waterzak. Een schoen die in je voet bijt. Isjtar, met jouw geliefden loopt het altijd slecht af. Jouw geliefde Dumuzi moet de helft van het jaar huilen in de onderwereld. Je hebt bakker Ishulana geslagen en in een pad veranderd toen je teleurgesteld was over zijn brood. En zo zijn er vele anderen. Wat gaat er met mij gebeuren als je op me uitgekeken bent? Ik, Gilgamesj, ben niet geïnteresseerd in jouw charmes"

De Godin Ishtar werd woedend. Hoe kon een sterveling haar charmes weerstaan. Ze ging terug naar de hemel en stampvoetend ging ze naar de troonzaal van haar vader Anu. Ze zei:" Gilgamesh beschaamt mij keer op keer!"

Vader Anu zei: "Kom op Ishtar, waarom vraag je dit aan mij, jij bent een Godin, je kan toch zelf wel Gilgamesj aanpakken als hij je heeft beledigd?"

Isjtar zei: "Alsjeblieft vader, geef me de hemelstier, daarmee zal ik hem een lesje leren. En als je mij die hemelstier niet geeft, dan ga ik naar de helse regionen om de doden op te wekken. Die zullen alle levenden opeten en daarna de goden."

Anu zei: "Ik ga jou de hemelstier niet geven want dan zullen er 7 jaar misoogsten zijn op aarde"

Isjtar zei: Dat is geen probleem. Ik zal zorgen voor ruime voorraden en volle graanschuren. Geef mij nu de hemelstier!"

Anu zuchtte. Hij nkon zijn mooie dochter moeilijk iets weigeren. Hij bracht haar de hemelstier aan een leiband.

Terug naar Uruk, we gaan terug naar Uruk

Ondertussen waren Gilgamesj en Enkidu teruggekeerd naar Uruk, waar ze een overwinningsfeest vierden en kop van Humbaba tentoonstelden op het marktplein. Ze dronken veel bier, heel veel bier.

Terwijl het feest nog aan de gang was kwam met donderende hoeven de hemelstier op de stad afgestormd. Hij opende zijn bek en honderd soldaten verdwenen in de diepte van zijn keel. Hij briesde en opende zijn bek opnieuw. Nog eens driehonderd soldaten verdwenen naar binnen. En ook Enkidu. Maar die sprong er weer uit en greep de stier bij zijn horens. 

Gilgamesj kwam aangelopen en zei: "Misschien waren we toch wel een beetje arrogant om Humbaba te doden, hoe kunnen we nog genoegdoening geven aan de goden?"

Maar het was al te laat. De hemelstier was woest en wild en probeerde zich los te maken uit de greep van Enkidu. Gilgamesj trok zijn zwaard en stak het in de nek van de hemelstier zoals een slager dat doet.

Ze trokken de ingewanden uit het dier en offerden die aan de zonnegod Shamasj. En daarna gingen ze samen op de stadsmuur zitten en staarden ze in de verte. 

Isjtar verscheen op de stadsmuur. Haar gezicht was helemaal vervormd door woede en ze sprak de ene na de andere vloek uit tegen Gilgamesj. Enkidu wilde zijn vriend beschermen en pakte een dijbeen van de hemelstier en sloeg daarmee in Isjtars gezicht.

Isjtar ging naar haar tempel in Uruk en verzamelde alle jonge hofdames en priesteressen om zich heen en samen huilden zij over de dood van de hemelstier.

Gilgamesj liet de horens van de hemelstier in goud zetten en versieren met Lapis Lazuli. Hij hing ze boven zijn bed. Daarna gingen de beide vrienden hun handen wassen in de Eufraat. Hand in hand liepen ze de stad weer in om tot diep in de nacht feest te vieren. Weer dronken ze heel veel bier. Waarna ze naar bed gingen en Enkidu een slechte droom had. 's Ochtends vertelde Enkidu zijn droom:

"Ik, Enkidu, zag de goden vergaderen in de hemel, Anu, Enlil, Ea en Shamasj. En Enlil zei: 

"Ze hebben de Humbaba en de hemelstier gedood. Eén van hen moet sterven. Laat Enkidu sterven en Gilgamesj leven".  

Maar Shamasj zei tegen Enlil: "Was het niet op jouw voorspraak dat ze Humbaba en de hemelstier doodden? Waarom zou nu de onschuldige Enkidu moeten sterven?"

Enlil zei woedend tegen Shamasj: "Het feit is dat jij ze elke dag hebt begeleid hebt als kameraad". 

En zo ruzieden de goden een tijd.

Dat droomde Enkidu en hij vertelde het huilend aan de voeten van Gilgamesj. 

Een paar dagen later werd Enkidu ziek. Hij ijlde en had vreselijke dromen. Hij discussieerde met een deurpost. Hij vervloekte Shamat en daarna zegende hij haar.  Hij droomde dat hij opgepakt werd door een Anzu-vogel die hem meenam naar een duister huis waar je wel in kon maar niet meer uit. Waar de koningskronen en de botten hoog opgestapeld lagen tegen de muur. Het was de verblijfplaats van Ereshkigal, koningin van de dodenwereld. Zij hield een kleitablet vast en las hardop kwade woorden.

Na deze droom werd Enkidu steeds zwakker en na 12 dagen stierf hij.

Gilgamesj zat naast zijn dode vriend en begreep er niets van. "Wat is dit voor slaap. Wij die de hemelstier en Humbaba verslagen hebben kunnen toch niet in zo'n diepe slaap vallen. Wordt wakker, hé Enkidu, je luistert niet naar me!"

Gilgamesj luisterde naar het hart van zijn vriend en het was stil. Hij bleef dagenlang bij zijn dode vriend zitten in de hoop dat hij wakker zou worden. Totdat er een worm uit de neus van de dode kroop. Vol van afschuw wende hij zich af. 

Hij verscheurde zijn mooie kleren en  sloeg een leeuwenhuid om zich heen en trok de wildernis in

Op naar de wildernis, de wilgenhut.

Gilgamesj zwierf door de wildernis. Tijdens zijn zwerftochten vroeg hij zich af: "Ben ik als Enkidu? Zal ik ook sterven. Zal er dan ook een worm uit mijn neus kruipen. Ik ben bang voor de dood en daarom zwerf ik door het land. 

Maar nu ik dit besef weet ik wat me te doen staat. Ik ga op zoek naar Ut-Napishtim, zoon van Ubaru-Tutu. Die heeft de zondvloed overleefd en is in de vergadering van de goden geweest en heeft daar eeuwig leven ontvangen.

Hij reisde naar de bergen. In de berg Mashu was een poort, bewaakt door schorpioenmannen. 

Een schorpioenman zei: "Hee daar heb je warempel Gilgamesj, maar kerel wat zie je er verslonst uit. Wat kom je hier doen? 

Gilgamesj zei: "Laat me er door, ik ga naar Ut-napisthim, die in de vergadering van de goden is geweest en eeuwig leven heeft ontvangen".

De schorpioenman zei:" Dat is geen goed plan. Het is veel te donker in de berg en de tunnel is lang. Je zal uitgeput raken van koude en hitte en verdriet". Maar toen Gilgamesj dreigde te gaan slaan lieten hem toch maar door, de berg in.

Na vele mijlen lopen door de diepe duisternis kwam hij uit aan de andere kant van de berg en de felle zon scheen in zijn gezicht. Hij knipperde met zijn ogen en keek om zich heen. Hij zag een landschap met stekelige bomen en struiken, zwaar van het fruit. Fruit met kleuren als van edelstenen. Gilgamesj keek verwonderd om zich heen en zag in de verte de zee. 

Aan de zee was een herberg, en daar zag hij Siduri, de bierbrouwster. In zijn leeuwenvel, moe en vies van de reis en verdriet in zijn ogen, liep hij naar haar toe. Siduri zag hem aankomen en dacht: deze man ziet er verwaarloosd en slecht uit, misschien is deze man een moordenaar. Ze ging naar binnen en vergrendelde de deur. Gilgamesj bemerkte dat de deur op slot zat en riep: "Bierbrouwster, waarom heb je de deur op slot gedaan? Ik zal de deur inslaan, ik zal de grendel versplinteren. Ik, Gilgamesj heb samen met mijn vriend Enkidu Humbaba en de hemelstier gedood".

Siduri antwoordde: "Als jij echt Gilgamesj bent, waarom zie je er dan zo verweerd en smerig en verdrietig uit?

Gilgamesj zei: "Hoe zou het anders kunnen zijn na wat ik heb meegemaakt. Mijn vriend Enkidu is gestorven en ik heb bij hem gewaakt totdat er een worm uit zijn neus kwam. Ik ben bang voor de dood. Moet ik ook sterven en wegrotten, net als mijn vriend? Welnu, bierbrouwster, vertel mij de weg naar Uth-Napishtim."

Siduri antwoordde: "Niemand behalve Shamasj, de zon, heeft in een eeuwigheid de zee overgestoken. De overtocht is moeilijk, de wateren zijn dodelijk. Maar er is een veerman en hij heet Ur-Shanabi. Hij woont hier in het bos.

Gilgamesj ging het bos in op zoek naar Ur-Shanabi. Ur Shanabi zag hem aankomen, hij pakte zijn bijl en sloop naar Gilgamesj. Maar Gilgamesj zag hem en sloeg hem op zijn hoofd en draaide zijn armen op zijn rug. Ur Shanabi herkende Gilgamesj en vroeg hem waarom hij er zo beroerd uit zag. Gilgamesj vertelde hem over de dood van Enkidu. En dat hij niet wilde sterven, omdat hij bang was voor de dood. Hij vroeg Ur-Shanabi om hem over de zee naar het eiland van Uth-Napishtim te brengen.

Ur-Shanabi had een Magillu-boot.  Ur-Shanabi gaf aan Gilgamesj opdracht om 300 bomen om te hakken en daarvan 300 lange roeispanen te maken en die in de boot te leggen. Ze gingen aan boord. Ze duwden de Magillu-boot van de wal af en zeilden weg. Na drie dagen bereikten ze de dodelijke stille wateren. Stille zee zonder beweging en zonder wind. Ur-shanabi gebood Gilgamesj om een voor één de roeispanen in het water te steken en een roeislag te maken. Na 300 krachtige slagen waren de roeispanen op. Maar het eiland was in zicht. Gilgamesj deed zijn smerige leeuwevel af en ging helemaal naakt staan op de voorsteven. Uth-Napishtim zag hem aankomen in de verte. Ze dreven langzaam naar het strand. 

Naar het eiland van Uthnapishtim, naar de picknickbank bij de berk

Aangekomen bij Uth-Napishtim verteld Gilgamesj zijn verhaal over de dood van zijn vriend Enkidu voor de derde keer. En dat hij bang was voor de dood, bang dat er bij hem ook een worm uit zijn neus zou kruipen. Hij wilde niet wegrotten en hij wilde helemaal niet naar de onderwereld waar de godin van de doden Ereshkigal heerst.

Uth-Napishtim zei: "Waarom blijf je zo lang verdrietig, Je kan niet ontsnappen aan de dood. De koning en de clown moeten sterven. De Annunaki, de grote goden,  hebben bepaald dat er leven en dood is. De levensdagen kan je tellen, maar doodsdagen niet.

Gilgamesj zei: "Jij bent net als ik, je armen en benen zijn het zelfde. Ik heb veel zin om met je te gaan vechten. Hoe kwam het dat jij in de vergadering van de goden kwam en eeuwig leven verkreeg?

Uth Napishtim sprak: " Ik zal je mijn verhaal vertellen, ga rustig zitten. 

Uth Napishtim vertelde zijn verhaal: 

Shuruppak was een stad aan de Eufraat. Er waren toen veel mensen. De aarde mensen krioelden als mieren over de aarde. Ze maakten lawaai. Een daverend kabaal. De grote god Enlil kon niet meer slapen van de herrie.  Hij werd er humeurig van. Dit lawaai moest ophouden. Hij vaardige een bevel uit: Er moest een vloed komen die de hele mensheid zou verzwelgen. Bovendien moesten alle goden een eed zweren dat ze dit niet vooraf aan de mensen zouden vertellen. Ook de god Ea beloofde het niet te vertellen aan de mensen. 

Maar Ea daalde af uit de hemel en ging naar de rieten hut van de man uit Shuruppak. Hij sprak tegen de muur van de hut: Rieten muur, rieten hut, luister goed, muur van riet, dit is de boodschap: Man van Shuruppak, breek je hut af en bouw een boot. Verzamel zaden en levende dieren. De boot moet even even breed als lang zijn en haar dek zo hoog als de hemel. 

De Man van Shuruppak hoorde deze woorden aan de andere kan van de muur van zijn hut. Hij ging snel naar buiten en zag Ea. Hij zei tot Ea: "ik heb de woorden gehoord die je tegen mijn muur sprak en ik zal er naar handelen."

De Man van Shuruppak ging aan het werk.  Iedereen hielp mee. Grote palen, vele bundels riet en bakken met zwarte pek werden aangevoerd. De boot kreeg 6 dekken. Toen de boot klaar was werd hij volgeladen met al het goud en zilver, met alle zaden en met al het vee en dieren van het land. De hele familie ging aan boord. De Man van Shuruppak sloot het luik.

Shamash had het moment bepaald, de storm begon 

Bij het eerste licht in de ochtend verscheen er een zwarte wolk waarin Adad rommelde. De Imhullu wind raasde over het land. Het werd totaal duister, zelfs de goden werden bang. Ze stegen op naar de hemel. Ze kropen dicht bij elkaar bij de troon van vader Anu. Zelfs de goden waren bang voor de zondvloed. 

Ishtar huilde: "hoe heb ik zulke kwade woorden kunnen spreken in de vergadering van de goden? Ik heb zelf kinderen gebaard, en nu verdrinken ze in de woeste zee. De grote goden, de Annunaki, huilden nederig met haar mee. Huilend klampten ze zich aan elkaar vast rond te troon van vader Anu.  Zes dagen en zeven nachten duurde de storm en hij verwoestte alles. 

Maar toen blies de storm zichzelf uit, de zee werd kalm, de Imhullu wind werd rustig en de vloed trok zich terug.

Uth-Napishtim pauzeerde even en haalde bier zichzelf en voor Gilgamesj. Daarna vertelde hij verder.

"Ik opende een luik en keek naar buiten. Ik zag niets dan zee. De boot strandde op een bergtop die uit het water stak, de berg Nimush. Ik liet een duif los, maar die kwam weer terug. Ik liet de volgende dag een zwaluw los, en die kwam ook weer terug. Op de zevende dag liet ik een raaf los. De raaf keerde niet terug. Ik zag het water dalen en land verschijnen. Ik maakte een Surqinnu offer  op de top van de berg, en brandde riet, dennehars en mirre. De goden roken het offer. Als vliegen kwamen de goden op het offer af, ze hadden grote honger. Want de goden hebben offers nodig van de mensen om te blijven bestaan. 

Ishtar zei: "laat alle goden naar dit offer toekomen, maar Enlil niet, want die heeft de zondvloed ontketend en mijn mensen vernietigd". 

Maar ook Enlil rook het offer en arriveerde bij de bergtop. Hij zag de boot en was woedend: "Niemand had dit moeten overleven. Wie heeft dit op zijn geweten? Wie heeft iets aan de mensen verteld "

Ea zei: "Oh, strijder Enlil, waarom heb je de vloed ontketend? Straf de zondaar voor zijn zonde, straf de crimineel voor zijn misdaad. Maar wees mild en laat de mensen hun werk doen. In plaats van een vloed kan je ook een gevaarlijke leeuw oproepen om de mensheid te verkleinen. Of oorlog of honger of ziekte. Ik, Ea,  heb het geheim van de goden niet verteld aan de man van Shuruppak. Ik heb het tegen de rieten wand van een hut verteld. De Man van Shuruppak hoorde het toevallig. Ik heb mijn gelofte niet gebroken."

Enlil was onder de indruk van dit advies van Ea. Enlil betrad de boot en pakte mijn hand en die van mijn vrouw. Samen stegen wij op naar de hemel en kwamen aan in de vergadering van de goden. Enlil zegende ons en maakte ons onsterfelijk. Hij gebood ons te wonen ver van de mensen vandaan op een eiland. En hij gaf mij mijn naam: Uth-Napishtim. 

Dus, Gilgamesj, om eeuwig leven te verkrijgen zullen de goden zich gezamenlijk voor jou moeten uitspreken. Om te beginnen, probeer eens 7 nachten en zes dagen niet te slapen."

Gilgamesh zei: "dat is niet moelijk, ik begin direct"

Gilgamesj ging zitten op het strand en keek uit over de zee. Maar al snel werd zijn hoofd werd zwaar en zijn ogen vielen steeds dicht. Na een paar minuten viel hij voorover in een diepe slaap.

Uth-Napishtim zei tegen zijn vrouw: "kijk nu eens naar deze jonge man die eeuwig leven wil. Bak elke dag een brood en leg het bij zijn hoofd en raak hem even aan om hem wakker te maken. En markeer op de muur het aantal dagen dat hij slaapt. 

Het eerste brood droogde uit, het tweede brood bedierf, het derde was klef, het vierde brood beschimmelde, het vijfde verkleurde, het zesde brood stonk en bij het zevende brood werd Gilgamesj wakker: 

"Hee, ik dommelde even , maar ik was meteen helemaal wakker toen je me aanraakte hoor".

Uth Napishtim liet hem kijken naar de broden en zei: "tel je dagelijkse porties. Kijk naar wat er met de broden is gebeurd. Hoeveel nachten heb je geslapen?"

Gilgamesj zag de broden zei: "Hoe kan dit nou. Wat moet ik doen, waar kan ik naar toe? Ik zie de dood en de rotting in deze broden. Overal waar ik ga is de dood. De dood wacht in Uruk in mijn slaapkamer."

Uth Napishtim sprak tot de veerman Ur shanabi: " Breng Gilgamesj een kom met water zodat hij zich kan wassen. Laat hem zijn vieze leeuwenvel in de zee gooien. Geef hem een nieuwe haarband en een schoon gewaad, zodat hij eervol kan terugkeren naar Uruk".

Gewassen en aangekleed ging Gilgamesj weer aan boord. 

De vrouw van Uth-Natipishtim zei tot haar man: "Hij kwam hier moe en wanhopig. Het zou toch eervoller zijn als hij wat mee terug kon nemen naar zijn stad na zo'n lange reis?"

Uth Napishtim zei tot Gilgamesj: "Je kwam hier vermoeid en wanhopig en ik wil je iets meegeven. Ik zal je een geheim van de goden vertellen. Er bestaat een stekelige plant diep in de zee, als je die plant vindt zal je verjonging verkrijgen. 

Ze voeren uit en ergens op zee, op een plek onder sterren, bond Gilgamesj zware stenen aan zijn voeten en liet zich in de diepte zakken. Hij liet zich zakken in de Abzu, de wereldzee waar alle land op drijft. Op de bodem zag hij de plant. De stekels doorboorden zijn handen toen hij de plant uit de bodem trok. Hij sneed de stenen los van zijn voeten los. Hij kwam weer boven water en spoelde aan op het strand. Enthousiast liet hij de plant aan de veerman zien: "Kijk, dit is de plant die verjonging geeft. Ik zal dit meenemen naar Uruk, ik zal dit delen met de oude mensen in de stad. Ik zal dit niet alleen voor mezelf houden, ik Gilgamesj heb wat geleerd van deze reis.

Ze reisde verder naar Uruk. 

Wij gaan terug naar Uruk, maar eerst stoppen we even bij een vogelbadje.

Gilgamesj en de veerman reisden over de rivier de Eufraat naar Uruk. De nacht viel, ze stopten om hun kamp op te maken bij een bosje met daarin een poel met koel water. Gilgamesj kleedde zich uit en ging zich helemaal wassen zodat hij gereinigd in Uruk zou aankomen. Een slang kroop door het struikgewas en rook de geur van de stekelige plant. De slang greep de plant en verdween ermee in de bosjes. Hij liet alleen zijn huid achter. 

Gilgamesj had zich lekker gewassen, maar toen hij uit het water kwam zag hij dat de plant weg was. Hij zag ook de slangenhuid en begreep meteen wat er was gebeurd. Hij zei: "Waarom heb ik mij zo vermoeid met deze lange reis? En waarom heeft nu juist de slang de mogelijkheid gekregen om zich te verjongen?"

Ze voeren verder over de Eufraat, en tijdens de laatste dagen van de reis werd Gilgamesj steeds vrolijker. Hij maakte grappen en lachte veel. Ze meerden aan bij Uruk. Gilgamesj stapte trots uit de boot en trad Uruk binnen.

Terug naar Uruk, naar de Stenenhoop

Gilgamesj zei tegen Ur-Shanabi: "Ga de stadmuur op en loop een hele ronde om de stad. Zie hoe goed de bakstenen gebakken zijn. De zeven raadsheren hebben de fundering gelegd. En zie de prachtige stad. Eén vierkante mijl is stad, één vierkante mijl is boomgaard, één vierkante mijl is klei-putten, en één vierkante mijl is open veld voor de tempel van Isjtar. 

Dit is het einde van het verhaal van Gilgamesj. Geschreven op 11 grote kleitabletten in spijkerschrift en opgeborgen in de bibliotheek van koning Assurbanipal. En nu in het British Museum. Er is nog een 12e kleitablet met een los verhaal over Enkidu. Maar dat vertel ik misschien later een keer.

Ik dank jullie voor het luisteren naar dit eeuwenoude verhaal. We hebben door Mesopotamië gereisd en keren weer terug in ons voedselbos Boekelosebleekgaard. Laten we drinken op de vriendschap!